De plek imponeert. Het gebouw is groots en de zendcirkel tekent zich af in het landschap. Ik kan er niet om heen kijken. Altijd beeldvullend aanwezig op de vlakte die door 150 werklozen in de twintiger jaren van de vorige eeuw heuvelloos is gemaakt. Het gebouw is deze week in mijn vezels gaan zitten.
Binnen in het gebouw is dat anders. Daar ben ik het middelpunt van de zendcirkel wordt het oog begrensd door de zendcirkel die in het landschap is vastgelegd. Ik kijk uit over de plek. Zittend in het raamkozijn kan ik uren kijken. De kleuren van het interieur gaan over in de zachte kleuren van het landschap, die mijn gemoed stemmen zoals een cellist zijn instrument stemt.
Het gebouw verleidt en verontrust me tegelijkertijd. Als een vreemde sfinx zingt ze haar bezoekers toe met een tegelvloer die een labyrinth lijkt. Langer kijken maakt het patroon zich los in haar strakke symmetrie. De sereniteit valt zodra je beseft dat het vroeger een grote stammende machine was. Een continu stroom van geluiden rond de 80 decibel, de productie van een enorme warmte, eindeloze draden. Een industrieterrein op de heide. De lichtgrijze lucht wordt zo grijs als het gebouw. Wolken trekken voorbij.